Etappe 6: Corcieux-St Mihiel 175 km 1200 hoogtemeters

Jezus, wat ben ik goed. Onvoorstelbaar. Bijna elke dag heb ik lopen harken, lopen klagen, steunen, continu naar mijn traag tikkende kilometerteller lopen staren, pijn in de knie, pijn in de maag, zweet in m’n ogen, bidon leeg, te koud, te warm, dorst, honger en ga zo maar door. Maar vandaag ben ik king. Tamara, onze zo fraai getatoëerde teambegeleidster, had me nog even bemoedigend omhelst deze morgen. Heeft ze me ingestraald? Ik weet het niet, maar kopwerk doen gaat me vandaag net zo makkelijk af als schakelen. Ik voeg me bij de snelle jongens maar de enige echt snelle jongen, dat ben ik.

Nee, ik ga er niet omheen draaien, ik ga niet zeggen dat het wel redelijk ging, nee, áls ik een keer uitstekende benen heb dan zal iedereen het weten ook. Bij elke beklimming – er zijn er zowaar een paar vandaag – dans ik iedereen voorbij en voel ik me oppermachtig. Als Pieter tegen de wind in indrukwekkend aan de boom schudt en zelfs onze dieselmotor Ronald naar het tweede plan verwijst met een gebaar van twee vingers in de neus, laat ik me verleiden tot een Cancellaraatje. Dat houdt in: het grote mes erop, iedereen voorbij, 43 aan het uur, diep in de beugels, niet omkijken en hardnekkig volhouden. Ik hoor Ruud even O jee roepen als ie ziet dat ik de troon bestijg. Ik ben wel de laatste van wie ze deze krachttoer verwachten. Ik trap door, voel me zo sterk, de enige die me nog herkent is mijn hartslagmeter, die kleine waarschuwinkjes geeft. Ik zie een dorp op een kilometer voor me en besluit dat ik daar deze schijnvertoning staak. Ik kijk om. Ritse zit in mijn wiel Rogier er vlak achter. En verder? Niemand. Níemand! Ik kijk nog eens goed. In geen velden of wegen te bekennen. Er stroomt een gloed van warme trots door mijn borst. Fietsen kan soms vreselijk zijn, maar ook zo godvergeten geweldig. Ritse kan, als de rest weer aansluit, niet nalaten te vragen of de heren wellicht een lekke band hadden. De hele dag blijft de topvorm bij me, het is zelfs zo erg dat ik zowaar zin heb in die 230 kilometer door de Ardennen van morgen.

Teele leest een goed boek...

 

 

Maar eerst: de avondvoorstelling. Ik mag iets over mijn boek vertellen in ‘Kamp Holland’ en ik schat dat zo’n 300 mensen zich hebben verzameld voor de voorstelling. Nerveus sta ik met mijn boek in de hand te wachten tot Tour-directeur Jakolien mij aankondigt. Intussen komt er een grijze snor naar me toe die zich voorstelt als Ludy en graag een handtekening wil. Ik richt me tot Teele, onze tentenbouwer. ‘Niet te geloven he?’ zeg ik. ‘Ik voel me een popster.’ Dit was een heel domme. ‘Meneer voelt zich een popster’, zucht Teele. ‘Heeft ook een paar boekies verkocht hoor.’ Ik schaam me voor zoveel naïviteit als Jakolien me aankondigt terwijl ze fijntjes meedeelt dat de geluidsinstallatie het heeft begeven maar ik het vast niet erg vind mijn verhaal te vertellen via een megafoon.

Daar sta ik dan. Als een soort Agnes Jongerius de menigte toe te spreken. Maar ik heb succes. Er wordt veelvuldig gelachen. Vooral als ik per ongeluk een grap vertel. Ik hoor gebulder en geschater en heb geen idee waarom. Maar als ik klaar ben volgt er zelfs een stevig applaus. Ik kijk nog even naar al die mensen, met mijn grote trots, mijn boek, in mijn rechterhand en met trots in mijn lijf, omdat ik zo goed gefietst heb. Ik voel ineens een siddering van ontroering over mijn rug glijden. Hier sta ik dan toch maar, boekschrijver, voor 300 man, terwijl ik net 175 kilometer uitstekend heb gefietst. Nog twee etappes dan heb ik zelfs de Tour for Life gedaan. Jezus. Ik zeg het niet vaak, maar ik ben gelukkig. Heel, heel gelukkig.

...is everybody happy...?