De eerste keer dat ik Peter R. De Vries tegenkwam, was op de redactie van Panorama. Ik schat 1995. Ik werkte daar aan het zweefblok, zoals dat toen heette: stukjes schrijven over Jomanda en met paragnosten die aan de hand van de pasfoto van mijn ex mij de toekomst voorspelden. Je had ook het gebaksblok en het bruinbroodblok. Gebak stond voor tieten en auto’s, het bruinbrood was de redactienaam voor de harde verhalen. Peter R. De Vries schreef harde misdaadverhalen en had in die tijd net Heineken-ontvoerder Frans Meijer in Paraquay opgespoord. Daar besteedde het blad waarvoor ik net twee jaar werkte vier weken lang achter elkaar de cover aan. Peter was zogezegd de sterverslaggever.

Tijdens de receptie op de vijfde in Schalkwijk wilde ik een praatje met hem maken. Ik ben best wel een starfucker en nu hij hier toch zo dichtbij was – als freelancer zagen we hem nooit op de redactie – moest ik toch een keer met hem gesproken hebben. Als een zenuwachtige handtekeningenjager – als was hij Johan Cruijff zelf – zei ik ‘hallo’ en ik was door stomheid geslagen dat hij zich heel open en ontvankelijk toonde en gewoon de tijd voor mij nam. Ik kreeg nog wat bruikbare tips van hem, ook dat nog. En hij wenste mij succes. Ik gloeide van trots.

Later mocht ik als eindredacteur zijn columns nakijken op foutjes. Dat vond ik nogal de omgekeerde wereld. ‘Thomas, doe jij Peter even?’, zei chef Leo dan. En dan las ik dat hij in de sauna was geweest en dat de dames nogal onder de indruk waren geweest van zijn jongeheer. Dit zorgde voor grote hilariteit aan het eindredactieblok, dat zult u begrijpen. Want ja, wie schrijft er nou zoiets over zichzelf? Peter dus. Gekscherend kreeg hij de bijnaam Peter Paardenlul de Vries. Voor de duidelijkheid, dat was hij niet, hè? Nee, hij hád er een. Dat had hij immers zelf opgeschreven. Peter kon ook koketteren met zijn dienstjaren, maar dat zorgde tevens voor verwarring. Want in zijn stukjes uit ik schat 1996 schreef hij dat ie al 25 jaar in het vak zat, terwijl hij een jaar eerder vaak schreef dat hij niet voor niets al 23 jaar misdaadverslaggever was. Ik zorgde voor verheldering met de grap: ‘Peter zit al 25 jaar in het vak, waarvan één jaar voorwaardelijk’.

Eigenlijk heb ik altijd best veel gelachen om Peter R. De Vries. Er hing humor om hem heen. Zelf vond ik het nooit zo’n grappenmaker, integendeel. Juist de ernst van hem kietelde de lachspieren. Om John van den Heuvel moet ik nooit lachen, misschien wel omdat hij zelf af en toe een grapje maakt. Peter had wat Louis van Gaal heeft: de ernst die soms voor de lach zorgt.

Het lachen was mij overigens snel vergaan toen ik hem een keer mocht bellen over het mooiste voetbaldoelpunt ooit gemaakt. We hadden in Panorama een serie waarin bekende Nederlanders iets mochten zeggen over de mooiste voetbalgoal ‘ever’. Peter R. koos voor het afstandsschot van Arie Haan in 1978. Hij was – toen al – een zelfbenoemd voetbalkenner en beschreef de goal tot in de details. Detail: volgens Peter ging ie in de kruising, volgens mij raakte hij de binnenkant van de paal. Maar die correctie durfde ik in het gesprek niet te berde te brengen, want ja het was wél Peter R. met wie ik aan de telefoon zat. Ik had twintig minuten op band staan voor het stuk tekst dat bij de foto van Haan geplaatst zou worden. Toen ik het wilde uitwerken bleek de cassetterecorder de hele tijd op pauze te hebben gestaan. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik moest Peter R. de Vries terugbellen om te zegen dat er niets op band stond en of hij het hele verhaal nog een keer wilde vertellen. Oh, wat zou hij mij fileren! Oh, waarom bij hem!? De man die alles voor elkaar heeft, nooit een foutje maakt (behalve dan bij die goal van Arie Haan) en die altijd álles op band heeft. Hoort U het hem zeggen tegen weer een oplichter: “Zo jongetje, nu ben je niet meer zo stoer hè? Ik heb alles op band…” Nou ik dus niet. Stamelend biechtte ik mijn geklungel op. ‘Wat ben jij een amateur’, zou hij nasaal tegen me gaan zeggen. Maar nee, het kon de beste overkomen, een foutje was menselijk en hij dreunde vervolgens het relaas over dat doelpunt nog eens op. En letterlijk identiek aan de eerste versie. En hij wenste mij succes. Alweer.

Jaren later interviewde ik Peter in Hilversum voor Veronica Magazine. We spraken over fietsen want ik wist dat hij een wielerfanaat was en dat ben ik ook. Dat schept een band. Ik gaf hem mijn boek Ga toch fietsen! en hij zei bedankt. Zoals alleen hij bedankt kon zeggen. Rustig, monotoon, nasaal. ‘Nou. Bedankt.’

Drie maanden geleden zag ik hem voor het laatst. Op zijn kantoor mocht ik hem  wat vragen stellen voor een artikel. Hij zat nog wat mails weg te werken toen ik een paar foto’s maakte van de inboedel: een shirt van Litmanen, geschonken aan de ouders van Nicky Verstappen, een bokaal ‘JFK Man of the Year’ en nog wat relikwieën. Dat deed ik bij wijze van aantekeningen maken via de iPhone. ‘Wat ben jij nou aan het doen?’ zei hij verontwaardigd. Ik legde uit dat ik wat foto’s maakte als aantekening voor straks, bij het verhaal. ‘Zou je daar niet eens netjes toestemming voor vragen? Ik vind het nogal onbeschoft.’ Ik werd vuurrood. Voelde met net als die eerste keer op de redactie van Panorama in Schalkwijk. Klein. Nietsbetekenend, bij zo’n granieten man met die nasale stem en strakke mouwtjes ter hoogte van zijn spierballen. Ik probeerde snel weer in het gevlei bij hem te komen. ‘Heb je Ga toch fietsen! nog gelezen, dat boek wat ik je heb gegeven? Grappig hè, dat we beiden fietsen, we wonen ook in dezelfde plaats, Naarden…’

Hij keek me onderzoekend aan. ‘Oh was dat van jou. Ja, dat heb ik gelezen. Hij lachte als een gringo uit een Morricone-film . ‘Was wel geinig, ja.’

15 juli 2021: Ik zit op mijn werk en krijg een appje van een vriendin. Met een screenshot. Het was geen nepnieuws, dit keer.

Ik sluit maar af met de woorden van zanger Goyte:

 Now you’re just somebody that I used to know….

Nou ja, kènnen…