Etappe 4: St Laurent en Grandvaux-Seppois le Bas 190 km 1900 hoogtemeters

“Meisjes!”

Zo gaat dat nou elke ochtend.

“Méisjes!”

De kreet komt uit de mond van teamgenoot Pieter van Woensel, en die, ja hoe zeg ik dat netjes, wel, daar ís iets mee. Terwijl iedereen de gewrichten die aanvoelen als verroeste scharnieren wat los probeert te krijgen, hardnekkig slaap uit de ogen wrijft en ongegeneerd zit te gapen als een verveeld Tweede Kamerlid, staat Pieter al te stuiterballen. Pieter heeft de benen al glad, de ballen ingevet, z’n helm al op terwijl we nog moeten ontbijten en staat dan handenwrijvend iedereen te irriteren.

“Meisjes! Zijn we er weer helemaal klaar voor?”

Pieter dus...

Die gang naar het ontbijt vind ik persoonlijk een prachtig fenomeen. Overal op de camping staan, hangen en liggen fietsen, overal mannen en vrouwen halfbloot in strakke wielerpakken, er wordt gelachen om dramatische voorspellingen, gevloekt omdat er weer armstukken worden vermist, er wordt geboerd, geruft (ja, het is me het volkje wel) en hard gesnoten. Dames en heren, het peloton ontwaakt.

Het vertrek heeft ook z’n charme. Bij de start staan dan vrijwilligers en mensen van organisator Emolife alle barcodes op de fietsen van de deelnemers te scannen. Bij spin-in-het-web Jakolien is de rij meestal het langst en zo’n rij bestaat dan vrijwel uitsluitend uit mannen. Omdat ik geen spelbreker wil zijn, sta ik ook altijd in de rij van Jakolien.

En dan begint het. Dag 4. Het is koud. Er hangt mist, de montere gezichten krijgen een frons. 190 kilometer vandaag. Weliswaar zonder noemenswaardige klimkilometers, maar 190 kilometer blijft lang. Ik volg het wiel van Mark, die meteen flink van leer trekt. Ook Koen heeft duidelijk goede benen vandaag. En ik? Ik heb problemen. De maag. Eerst knort ie dreigend, dan volgen er hevige krampen. Ik schuif heen en weer op m’n zadel, probeer af en toe een krampscheut de weg naar de uitgang te wijzen, maar dat biedt weinig soelaas. Het wordt erger. Mijn benen worden er slap van, mijn hoofd voelt duizelig. Ik trap door, maar kom niet los van de mailase. Als we na 132 kilometer ploeteren door de Jura bij de controlepost komen, schiet die ene zin ineens door me heen: Opgeven is een optie. Ik stort me ter aarde, krijg van een Rode Kruis-meneer een zoutpil en Anouck geeft de lekkerste massage die ik ooit kreeg. Ronald spreekt me streng toe. Dat ik niet moet zeuren over een paar krampjes en dat ik een schop onder m’n kont moet hebben. Hij kent me.

Ik stap op de fiets. Nog 58 kilometer, dan heb ik in ieder geval weer een nacht om te herstellen. Opgeven kan toch niet? Hoe vertel ik dat thuis? Ik zet de knop om. Ga zelfs op kop rijden, moraal kweken. Ik kom behoorlijk afgemat aan, maar ik ben weer gefinisht. Ik ga op zoek naar mijn tent; mijn vrienden van de begeleiding verstoppen mijn hutje altijd tussen andere, onbekende tenten want hoewel er sprake is van echte liefde, kunnen ze mijn gesnurk in de nachtelijke uren toch niet echt waarderen. Ik rust wat, ga met de groep eten en loop even later Jakolien tegen het lijf. Of ik overmorgen tijdens de Avondetappe – het avondfeest in ‘Kamp Holland’ – iets over mijn boek wil vertellen, vraagt ze. Ja, dat wil ik wel. Snel haast ik me terug naar mijn eenzame luchtbedje, want er is weer gerommel op komst. ’s Nachts breekt het zweet me uit. Ik pak de thermometer – als een echte hypochonder heb ik altijd een koortsmeter bij me – en die slaat uit naar 38.4. Gemeten via de mond, dus dan mag er een halfje bij. Dat is dus 38.9. Afgerond: 39 graden koorts. Hoe moet dat morgen? Moet ik nu vier dagen in de bus zitten? Moet ik nu vier dagen bidons aangeven en tenten opzetten? Ik krijg er nachtmerries van. Dan hoor ik ineens iemand roepen. Wat is er gaande , hoe laat is het? Is het al ochtend? Ik doe de rits open, om te kunnen horen waar die herrie toch vandaan komt. Ik luister goed…

“Méisjes!”

O, mijn God.