Het mooiste moment was 500 meter voor de finish, tijdens de zesde beklimming. Myrthe Brak, het 16-jarige meisje dat ook mij had overgehaald aan Alpe d’Huzes mee te doen in haar team Arnhems Meisje Fietst, had zich helemaal leeg gefietst, net als haar vader Jan. In de verzengende hitte hadden we ze zelfs stukken naar boven geduwd, want: opgeven is geen optie.

Godallemachtig, dat gezicht van Myrthe. Het had wat weg van Micky Rourke na een verloren bokswedstrijd. Dat had het al na de vierde beklimming.  “…Wat houd ik van jullie…” had ze gestameld toen Mattis en Harrie haar weer een ‘kontje’ gaven.

We reden in het zicht van de haven nog met z’n zessen: Harrie, Mattis, Gerard en ik samen met vader en dochter Brak. Het finishdoek was in zicht. Jan had het minstens zo zwaar als zijn dappere dochter. Keek scheel uit z’n ogen. Z’n bruine gezicht was bleek. Grauwe wallen ook. “…Zwaarste Alpe d’Huzes ooit…” mijmerde de routinier.

Maar we zagen de finish. En toen was daar het mooiste moment.

“Oke”, riep Harrie gedecideerd, “Myrthe en Jan voorop, wij erachter.” Hand in hand gingen ze richting finish, zei 16, hij morgen 50.

Ik zie ze niet finishen, helaas. M’n ketting blokkeert in mijn derailleur, mijn achtervork breekt en ik glijd onderuit. Bijna 14 uur heb ik alles gegeven om zes keer boven te komen en 400 meter voor de eindstreep begeeft mijn fiets het. Ik heb maar een mogelijkheid: met de fiets op de schouder over de finishstreep lopen. Ik voel me een schlemiel maar wordt toegeschreeuwd als ware ik een held. Honderden mensen klappen, juichen, fluiten spontaan, ik krijg er kippenvel van.

Na de finish vallen we elkaar in de armen. Weer die tranen. We zijn trots, o zo trots.  Op onszelf, op onze begelieders, op alle mensen langs de kant, op alle nabestaanden van de mensen, van kinderen, die er niet meer zijn, maar die meefietsten achterop onze virtuele bagagedragers.  Via facebook en twitter komen vele berichten binnen, berichten die mij een dag later nog diep ontroeren. Mensen met kanker in de familie, laten weten hoeveel het hen doet dat wij zo diep zijn geggaan op die bloedhete berg. Dat is indrukwekkend.

Verder zijn we ook gewoon wielerliefhebbers die ervan genieten om een prestatie te leveren. Voor hen, maar ook voor onszelf. Sport verbroedert. Man, wat een verbroedering op die berg. Wat een saamhorigheid, wat een liefde, wat een wilskracht. En wat een enthousiasme, al die mensen die ons de berg op schreeuwden…  Hoe zeg je dat? Inderdaad, je had er bij moeten zijn.

Als we een beetje zijn bijgekomen vraag ik aan Myrthe wat je eigenlijk krijgt als je de berg zes keer bedwongen hebt. Ze kijkt me glimlachend aan. “Spierpijn, Tommie. Spierpijn.”